Robert Sternberg over Reuven Feuerstein
De huidige staat van de Theorie van Cognitieve Modificeerbaarheid in relatie tot intelligentietheorieën.
Robert J. Sternberg(1)
Resumé
Dit artikel bespreekt Feuerstein’s plaats tussen intelligentietheoretici en theoretici betreffende intellectuele ontwikkeling en de sterk doorwerkende invloed die zijn werk heeft gehad.
Trefwoorden
Intelligentietheorieën, theorieën betreffende intellectuele ontwikkeling, Feuerstein, structurele cognitieve modificeerbaarheid
Ik reken mij tot de gelukkigen die in de gelegenheid waren om Reuven Feuerstein te leren kennen en hem zelfs tot vriend te kunnen rekenen. Hoewel wij elkaar in de afgelopen jaren niet zijn tegengekomen, kwamen wij elkaar in de jaren ’80 vaak tegen op conferenties en bij diverse bijeenkomsten in Israël. Misschien was het hoogtepunt van onze onderlinge contacten, toen we met elkaar in debat gingen in Alberta, Canada. Het was een vriendschappelijk debat, waarin we ermee worstelden om punten te vinden waarover we het met elkaar oneens waren. Er waren er niet zoveel!
Tussen de hedendaagse intelligentietheorieën en theorieën van intellectuele modificeerbaarheid is die van Feuerstein uniek, omdat hij nauw verbonden met beide zowel een onderzoeksinstrument biedt (Learning Potential Assessment Device – LPAD2) als een cognitief trainingsprogramma (Instrumental Enrichment – IE, ook FIE genoemd als erkenning van de maker, Feuerstein). De theorie ligt daarmee in zekere zin voor op alle andere, omdat de theorie geschikt is om zowel in de psychologische als in de educatieve praktijk gebruikt en toegepast te worden.
Terwijl ik dit korte artikel schrijf, heb ik twee boeken voor mij liggen – Feuerstein, Feuerstein, Falik en Rand (2002)3 en Feuerstein, Feuerstein, Falik en Rand (2006)4. Beide zijn herzieningen van eerder werk (Feuerstein, 1979, 1980). Dit zijn naar mijn mening de sleutelwerken van Feuerstein, die staan voor zijn werk betreffende dynamisch onderzoek naar leervermogen, respectievelijk het verrijken van het cognitief functioneren. Als Feuerstein alleen deze twee boeken had geproduceerd en verder niets, dan zou hij nog steeds een belangrijke plaats hebben ingenomen in het pantheon van de grote psychologen allertijden. Natuurlijk produceerde Feuerstein veel meer dan alleen deze twee boeken.
In mijn opvatting zijn er vier ‘grote’, gangbare intelligentietheorieën: Carroll’s (1983) die echt alle psychometrische theorieën als het ware omvat, Gardner’s (1983, 1993) theorie van meervoudige intelligenties, mijn eigen triarchische theorie van succesvolle intelligentie (Sternberg, 1985, 1997) en natuurlijk Feuerstein’s (2002, 2006) theorie van cognitieve modificeerbaarheid. Feuerstein’s theorie, zoals hierboven gesteld, is de meest omvattende, wegens de geschiktheid om deze in de praktijk toe te passen. Carroll’s theorie die psychometrische theorie in het algemeen representeert, heeft verreweg het leeuwendeel van de aandacht gekregen in de wereld van educatie. En Gardner’s theorie heeft waarschijnlijk de grootste opwinding gebracht bij de pedagogen in mijn eigen land, de Verenigde Staten. Van deze theorieën heeft die van Feuerstein de meeste verwantschap met mijn eigen theorie, in die zin dat beide theorieën de nadruk leggen op (a) het belang van fundamentele cognitieve en metacognitieve processen die ten grondslag liggen aan menselijke intelligentie, (b) de modificeerbaarheid van intelligentie en (c) het belang van dynamisch onderzoek (zie ook Sternberg & Grigorenko, 2002).
De drie meest prominente theorieën allertijden betreffende intellectuele ontwikkeling zijn Feuerstein’s theorie (2002, 2006), Piaget’s theorie (1952, 1972) en Vygotsky’s theorie (1962, 1978). Feuerstein staat dichterbij Piaget met zijn gedetailleerde analyse van cognitieve structuren, maar dichterbij Vygotsky met zijn ingenieuze ontwikkeling van dynamisch onderzoek - een ontwikkeling, naar mijn oordeel, die zij beiden vrij onafhankelijk van elkaar hebben gerealiseerd. In mijn opvatting staan Feuerstein, Piaget en Vygotsky, misschien nog met Luria (1973, 1976), alleen tussen de theoretici van cognitieve ontwikkeling wat betreft de reikwijdte en kracht van hun gedachtegoed. Feuerstein is uniek, waar hij zowel behoort tot de eerste groep van hedendaagse intelligentie-theoretici, als tot de tweede groep van historisch vooraanstaande theoretici betreffende intellectuele ontwikkeling.
De voor de hand liggende vraag die men kan stellen is of Feuerstein’s theorie en de instrumenten die daarbij ontwikkeld werden ‘voor altijd zijn’: zijn deze nog steeds zo fris en krachtig als zij waren toen ze voor het eerst werden geïntroduceerd in het midden van de twintigste eeuw? Gelukkig is het antwoord op deze vraag ‘nee’. Ik zeg ‘gelukkig’, omdat theorieën en instrumenten die voor altijd blijven niet echt wetenschappelijk zijn – ofwel omdat zij gefaald hebben om research voort te brengen ofwel omdat zij gefaald hebben om ook maar van enig belang te zijn. Zoals ik tegen mijn eigen studenten zei, dat het beste wat zij konden doen was om geen aanhangers van mij te worden, maar eerder de ontwerpers van theorieën, research en instrumenten die de mijne vervangen.
Twee van de grootste geesten allertijden op het terrein van astronomie waren Galilei en Copernicus. Maar stel je voor dat astronomie nooit meer verder was gegaan dan hun waarnemingen, of dat de natuurkunde niet verder was gegaan dan Newton’s waarnemingen. Natuurwetenschappen verschillen wezenlijk van de menswetenschappen: grote werken in de menswetenschappen nemen hun plaats in in een eeuwig pantheon, waar alleen de interpretaties wijzigen, terwijl de grote werken in de natuurwetenschappen deel uitmaken van een eeuwig proces van ontwikkeling en verandering. Het grootste compliment, zoals bijvoorbeeld bij het werk van Skinner, is als iemand kan werken op een bepaald gebied en jou zelfs niet hoeft te citeren, omdat jouw werk zo fundamenteel is geworden voor het terrein dat het er volledig in is opgenomen. Niet iedereen die voortbouwt op Feuerstein’s ideeën citeert hem nog, omdat zijn ideeën deel uitmaken van de manier waarop wij denken over cognitieve processen.
Het is een van de grote voorrechten in mijn leven dat ik Reuven Feuerstein een klein beetje heb mogen leren kennen en misschien heb ik extreem veel geluk en word ik met hem herenigd in een andere, en hopelijk betere, wereld!
(1)
(Bron: Sternberg, R.J. (2014). The Current Status of the Theory of Structural Cognitive Modifiability in Relation to Theories of Intelligence. Transylvanian Journal of Psychology, Special Issue, p. 9-11. Roemenië, Cluj, Cluj University Press.
Vertaling door: H.P. de Goede, Coöperatie Denksterk U.A.